Nederlands metselwerk
Nederlands metselwerk is een belangrijk onderdeel van de bouwkunst in Nederland.
Er bestaan verschillende soorten metselwerk, zoals schoonmetselwerk en vuilmetselwerk. Schoonmetselwerk, ook wel gevelmetselwerk genoemd, is datgene wat in het zicht is en bestaat uit schone en goede kwaliteit metselstenen. Vuilmetselwerk is datgene wat niet in het zicht komt en vaak minder mooi wordt gemetseld.
​
Metselwerk is een techniek waarbij stenen of blokken met specie of lijm op en tegen elkaar worden gelegd. Het is belangrijk dat de stenen zodanig worden gewreven dat alle ruimte tussen de stenen volledig volraken. Dit wordt gedaan met de specie of metselmortel, die bestaat uit zand, bindmiddel en water. Het bindmiddel is meestal portland- of hoogovencement waaraan soms ook nog kalk wordt toegevoegd.
​
Om een muur loodrecht op te metselen maakt de metselaar gebruik van metselprofielen. Dit zijn houten of metalen stijlen die op de hoeken of aan het einde van de muur worden gesteld. De metselaar tekent hier op de laagverdeling af met behulp van de lagenlat. Hierdoor wordt een waterpas begin gemaakt.
​
Het is belangrijk om te weten dat vochtigheid een belangrijke factor is bij het metselen. De stenen moeten een vochtgehalte hebben dat ze niet te veel water aan de specie onttrekken, zodat het verhardingsproces kan plaatsvinden.
​
Om een muur loodrecht op te metselen maakt de metselaar gebruik van metselprofielen.
Dit zijn meestal houten en soms aluminium stijlen die op de hoeken of aan het einde van de muur zuiver worden gesteld door meestal de timmerman. De Metselaar tekent hier op de laagverdeling af met behulp van de lagenlat. Een "laag" bestaat uit de dikte van de steen samen met de dikte van de voeg.
Daarna telt hij vanuit het meterpeil naar onderen toe om waterpas te beginnen. Hij trekt vervolgens de "draad" van het ene naar het andere profiel te beginnen bij de onderste laag.
​
Gereedschap metselaar
Gereedschap voor metselaars is een belangrijk onderdeel van hun vak.
De meest gebruikte gereedschappen van een Nederlandse metselaar zijn de troffel, voegroller, hamer, beitel, voegspijker, waterpas, lijmklemmen, metseldraad, potlood, duimstok en een lagenlat.
De troffel wordt gebruikt om de metselspecie aan te brengen, de hamer en beitel om stenen aan te passen en de voegspijker wordt gebruikt om voegen te openen en uit te krabbelen.
De voegroller wordt gebruikt om het werk mooi door te strijken.
De waterpas wordt gebruikt om de muur waterpas te maken en de lijmklemmen worden gebruikt om profielen op hun plaats te houden.
Metseldraad wordt gebruikt om de muur recht te houden en potlood en duimstok worden gebruikt om afstanden te meten en af te tekenen.
​
Daarnaast worden er ook vaak andere gereedschappen gebruikt zoals een mixer, molen of silo om de metselspecie goed te kunnen mixen. Ook elektrisch gereedschap zoals een boormachine, haakse slijper of een schroeftol worden vaak gebruikt bij het metselen.
​
Het is belangrijk dat metselaars hun gereedschap goed onderhouden en dat ze goede kwaliteit gereedschap gebruiken om een efficiënt en professioneel resultaat te krijgen. Gereedschap is een belangrijk onderdeel van het vak van de metselaar en kan bepalend zijn voor de kwaliteit van het eindresultaat.
Metselverbanden Nederland
Metselverbanden zijn de manier waarop stenen of blokken in een muur worden gelegd. De meest voorkomende metselverbanden in Nederland zijn het halfsteens verband en wild verband.
Andere verbanden die ook te zien zijn in Nederland zijn kruisverband, vlaamsverband, noorsverband, kettingverband en nog vele meer.
​
Halfsteensverband: Elke laag stenen verspringt een halve steen (een kop) ten opzichte van de onderliggende laag. Elke stootvoeg staat zo in het midden van de boven en de onderliggende steen.
​
Wildverband: De metselaar begint de eerste laag met een drieklezoor, ( ¾ steen). Bij een volgende laag kiest hij voor een strek of een kop, de derde laag begint weer met een drieklezoor, de vierde met een strek of kop, enzovoort. Tussen de hoeken kan de metselaar vrij kiezen tussen een opeenvolging van strekken, koppen. Zolang de kop- of stootvoeg maar niet doorloopt in de volgende steenlaag. De regel is: nooit meer dan 2 koppen of 5 strekken naast elkaar metselen. Bovendien mogen de onvermijdelijke trapjes – (vallende tanden) in vakjargon – maximaal over 6 tot 7 lagen zichtbaar zijn.